Zinsontleden

Redekundig ontleden

Bij het redekundig ontleden verdeel je de zin in zinsdelen en geef je elk zinsdeel een redekundige naam. Deze zinsdelen hebben allemaal met elkaar te maken. Je zou dus (als ezelsbruggetje) kunnen zeggen dat er voor elk zinsdeel een bepaalde ‘reden’ is waarom het verband houdt met andere zinsdelen.

Persoonsvorm

De persoonsvorm is altijd een werkwoord en je vindt de persoonsvorm door de zin in een andere tijd te zetten dan hij oorspronkelijk staat. De persoonsvorm verandert dan ook van tijd en zo kun je hem herkennen.

Mijn buurman slaapt altijd tot 12:30 uit." (= tegenwoordige tijd)

"Mijn buurman sliep altijd tot 12:30 uit." (= verleden tijd)

'Slaapt' verandert, dus dat is de persoonsvorm. Ook is dit het enige werkwoord van de zin.

Sommigen gebruiken een andere regel om de persoonsvorm te vinden, namelijk het vragend maken van de zin. De persoonsvorm komt dan automatisch vooraan te staan. Dit is een goede methode, maar werkt niet handig als je te maken hebt met zinnen die uit meerdere zinnen bestaan (samengestelde zinnen).

"Morgen ga ik iets op school presenteren, maar ik durf niet zo goed."

"Ga ik morgen iets op school presenteren, maar durf ik niet zo goed?"

Je ziet: als je te maken hebt met twee zinnen, heb je dus ook twee persoonsvormen. In feite bestaat een samengestelde zin dus bijna altijd uit meerdere persoonsvormen.

Nu je het eerste zinsdeel hebt gevonden (persoonsvorm), kun je beginnen met vragen stellen aan de zinsdelen die je hebt gevonden. Zinsdelen die je door vragen stellen vindt zijn: onderwerp, naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en het voorzetselvoorwerp. Elk zinsdeel vind je door een specifieke vraag te stellen aan de zinsdelen die je op dat moment al gevonden hebt.

Onderwerp

Je vindt het onderwerp door wie/wat te vragen aan de persoonsvorm:

"Ouderavonden kunnen erg interessant zijn." (pv = kunnen)

Wie/wat kunnen? ouderavonden = onderwerp

Heb je een samengestelde zin met twee persoonsvormen, heb je dus waarschijnlijk ook twee onderwerpen. Kijk maar:

"Het boek is nu uitverkocht, want ik ben vergeten het opnieuw te bestellen." (pv = 'is' en 'ben')
Wie/wat is? het boek =onderwerp 1
Wie/wat is? ik = ondewerp 2